Dag 13: Ben Amira – Atâr

Ziek, zieker, ziekst

Vanmorgen zijn we wakker geworden in de woestijn van Ben Amira, waanzinnig mooie zonsopgang en we blijken naast een enorme stenen bult te staan, ik denk wel een meter of 60, 70 hoog. DIE hadden we gisteren niet gezien!! Ik wordt wakker met hoofdpijn want de watertank-met-benzine heeft gisteren tijdens de rit op het matras gelekt en hoewel we dus met de achterdeur open sliepen, met onze hoofden bij de uitgang… was het dus toch te veel. Ik besluit een dubbele APC te nemen, met een Malarone erbij want dan heb ik de hele apotheek maar weer gehad. Zin om te eten heb ik niet, ik ben misselijk. Het wordt steeds erger in plaats van minder en al snel sta ik de mooiste zonsopgang ooit toe te kotsen in het door de wind zo mooi geribbelde zand. Voor de mensen met een grondtechnische opleiding heb ik goed nieuws: de Cirkel van Mohr wordt wederom bewezen. Ik stond bovenaan een afgrond en mijn gulle donatie was genoeg. Je weet zeker dat je op een vreemde plek in de wereld bent aanbeland als je door te kotsen een mini-zandlawine veroorzaakt…
Harold pakt de auto in zijn eentje in, ik zit met mijn ziel onder mijn arm op een stoel. Mijn kop knalt uit elkaar, mijn lichaam wil van alles maar het kan niet beslissen welke uitgang voorrang heeft. Er moeten wat reparaties verricht worden en vanwege het timmeren besluit ik maar aan de andere kant van de auto te gaan zitten wachten tot ik ofwel doodga, danwel me beter ga voelen. Alleen aan die kant van de auto hebben ze net verzonnen hoe ze een elektrische boormachine kunnen aansluiten op een omvormer zonder de zekeringen te laten klappen en ze proberen nu een gat te boren in een stuk staal. Geen idee waarom, maar het doet ZO’N pijn in mijn kop…Als we uiteindelijk wegrijden om 09:15 uur ben ik echt helemaal niets waard. Na 30 seconden rijden vinden we uiteraard de “camping” waar we gisteren eigenlijk naar opzoek waren, maar onze vermoedens worden bevestigd: de facilitaire voorzieningen zijn niet veel beter dan het hurken in het zand dat wij gedaan hebben. Overigens is de route terug dezelfde als dat we gekomen zijn, en blijkt dat we op 3 meter naast die enorme rots hebben gereden… toch niet gezien!We stuiteren ons een weg door waanzinnig mooie duinen en ik probeer in leven te blijven, tenminste: zo voelt het. Al snel komen we langs een monument van groep 1: een achtergebleven vouwwagen. Als aasgieren duiken er een aantal op af voor de reserveonderdelen en ik doneer weer wat aan de woestijn. Uit ellende stap ik maar achterin bij de Tandartsen waar ik een beetje kan liggen op hun bagage. Ik probeer me te ontspannen en met mijn ogen dicht te overleven terwijl we door de mooiste duinen ter wereld rijden. Na een uur of twee voel ik me eindelijk weer wat beter en als we voor de zoveelste keer moeten stoppen omdat de Isuzu van Joleo weer eens stuk is stap ik weer in bij Harold. Ik wil gewoon in mijn eigen karretje, met mijn eigen teammaat deze route rijden!

De Aanleggers weten ons midden in deze oneindige leegte toch weer te verassen. Gisteravond trokken ze al tot onze grote verbazing een fles rode wijn uit de auto. Dat ze die bij zich hadden verbaasde ons eigenlijk niet eens meer, na de golfclubs. Maar die wijnglazen… dat verwachtten we niet! En nu, nog geen 12 uur later weten ze me weer te verassen. De radiator is lek bij Joleo, dus Mohammed de gids probeert hem te repareren en Ben van de aanleggers ziet een mogelijkheid om hier, midden in de Sahara, een verse uiensoep te bereiden. En niet uit blik… verse ingedriënten! OK, ik ben ziek, dus misschien is het een Fata Morgana, maar kom… hoe verzin je het?

Na een uurtje heeft Mohammed het voor elkaar om de radiator te repareren met enkel een beetje water, wat zeepsop en een punttangetje… Ik krijg diep, diep respect voor die jongen.

42km. We pompen de banden weer op naar 2.0 bar en we hebben de duinen gehad. De Isuzu heeft het ook helemaal gehad, de motor kookt nu voor de 4e keer en gaat steeds vreemder roken. Radiator lek, koppakking niet lekker, uitlaat weg, bullbar & bumper los en het vliegtuigje zocht een veilig heenkomen in de beschermkap onder de motor. Nu gaan we hem slepen, morgen garage en als dat niet werkt gaan we ‘autonasie’ overdenken. Zelf voel ik me weer iets beter na een dutje in de achterbak van de Patrol, iedereen helpt me met goed advies, Lakrisal, Dextro Energy, water, APC en vers fruit. Ik ben geïmponeerd door de steun. De appel en de mandarijn zijn de lekkerste ooit en Bløf brengt een traan op mijn wang. “Abraca me”. Herinneringen en wensen worden me even teveel. Ik zit er doorheen en ik weet het. Als Harold vraagt of we de extreme route moeten laten schieten reageer ik fel. We GAAN! Opgeven wil ik niet aan denken. Morgen rustdag, dan zien we wel weer verder.
Leonie maakt zich zorgen om me en doneert haar laatste fruit. Ik maak me eigenlijk meer zorgen om haar, zij zit er na 2 dagen vol problemen en een onzeker perspectief (haalt die auto het wel??) er ook helemaal doorheen.

Samen uit…

87km. Langzaam wordt het duidelijk dat Joleo toch niet de extreme route zal gaan rijden en we komen voor een lastige keuze te staan. We rijden al vanaf Hazeldonk met elkaar mee, moeten we ze nu achterlaten? Of zorgen we ervoor dat ze aankomen in Dakar? Als we voor dat laatste kiezen betekent dat, dat ook wij de Extreme route niet zullen rijden… en daar hadden we ons nu net zo op verheugd! De auto is perfect, ik ga me steeds beter voelen, we hebben nog benzine, maar ja… Harold is er al snel uit wat hij wil, ik niet. Ik wil door. Ik wil de route. Maar als we bij twee rieten hutjes op een ‘splitsing’ staan midden in de Sahara moet er gekozen worden wie er met de extreme route doorgaat, en wie niet. En nu het puntje bij het paaltje komt moet ik wel kiezen en ik kies voor de groep, niet voor mezelf. Het doet me erg veel pijn om nu niet de extreme route te rijden, maar dit voelt simpelweg als de beste keuze. Niet in de laatste plaats om een simpele vraag die Harold me een paar uur eerder stelde: Wat zouden zij doen als wij met pech zouden staan? Tsja… hetzelfde. Ik zonder me af en ga wat foto’s nemen van de strohutjes, de tranen lopen over mijn wangen. En ik neem me voor om op dit punt terug te komen. Met een terreinwagen…
De mensen die in de hutjes wonen trakteren ons op een slokje kamelenmelk, wat een soort waterige karnemelk blijkt te zijn. Of het is gewoon aangelengd om meer te hebben, kan ook natuurlijk. Waar ze hun water vandaan halen is ons een raadsel, er is nergens iets in de buurt dat op begroeiing lijkt en een put zien we ook niet. Alweer vragen we ons dezelfde dingen af die ons al bezig houden vanaf Marokko: Wat doen die mensen hier? Hoe komen ze aan eten? Aan drinken? Waarom zijn ze hier? Waar gaan ze heen? Wat zijn hun dromen? Wat moeten ze eigenlijk niet van ons denken? Deze mensen wonen op een compleet andere planeet, toevallig heet deze ook Aarde.
Ook de tandartsen hebben nu een klein schadegevalletje: hun imperiaal is afgebroken. Al vanaf Amsterdam kraakt dat ding enorm, na 5000 km en 2 dagen extreem heeft het echt de geest gegeven. Op het dak blijken hun stalen rijplaten te liggen, een gigantisch zonnepaneel waarmee ze hun telefoons opladen, 3 reservewielen en 2 oliedrums vol water. Alles behalve het water blijft achter bij de strohutjes, waarschijnlijk zijn dit de eerste Mauretaniërs in de Sahara met zonne-energie. Er is geprobeerd uit te leggen wat het is, maar of ze het snappen? Wij geven onze rijplaten aan de tandartsen nu ze de stalen versie achter moeten laten, wij zullen die dingen niet meer nodig hebben.
In Banjul zien we die dingen wel weer terug…

Schade!

Met gids Mohammed achter het stuur –ook wel De Zwarte Schumacher genaamd- racen we na een warm afscheid van de andere teams met een belachelijke snelheid door de woestijn op weg naar Atâr. We rijden zeker 80 tot 90 km per uur, soms harder. Mohammed probeert zoveel mogelijk meters te maken zolang de motor van de brakke Isuzu niet kookt en Harold zit met een smile van oor tot oor achter het stuur. We maken een enorme sprong met de auto en landen op de vooras, ik klap ondanks de gordels toch tegen het dak en het dashboard, daarna schakelt de Suzuki niet echt geweldig meer en als de Isuzu moet stoppen vanwege een kokende motor & een bergrug waar hij geen kracht meer voor heeft duiken we onder de motorkap. (Leonie neemt snel een foto want dan heeft ze het bewijs: we moeten onder die motorkap zijn!) Na wat speurwerk blijkt dat –let op: het wordt technisch- de gaffel waar de koppelingskabel aan vast zit krom is geslagen door het kruisje aan de voorste aandrijfas. En dat kan helemaal niet. Niet door die klap. Als de auto inveert, klap je met de as op de eindblokken van de schokbrekers. Die zijn dan wel van rubber, maar geven verdomd weinig mee. En zelfs ALS je die ingedeukt krijgt, dan NOG kan de as –en daardoor ook de aandrijfas- niet zover omhoog dat hij die gaffel kan raken. Want er zit een kromme stalen buis onder de auto om de motor te beschermen. Je weet wel.. die buis die altijd in de weg zit als je de versnellingsbak er onder uit wil hebben en waarvan je je afvraagt waarom dat ding er eigenlijk hangt. Die dus. Maar het bewijs is onweerlegbaar: de gaffel is krom en er zit een beschadiging op het kruisje. En dat is het enige dat in de buurt zit…Om de bergrug over te komen moet de Isuzu gesleept worden door de Rocky, wij rijden erachter in een enorme stofwolk van de 2 auto’s voor ons. Het is ondertussen weer donker geworden en het enige licht dat we hebben is van de koplampen, maar ik zie alleen maar een grote stofwolk met daarin 2 Isuzu-achterlichten. Totdat Joris besluit de accu te sparen nu hij de motor laat afkoelen en de lichten dooft. We zien dus helemaal niets meer en ik moet stoppen totdat het stof is gaan liggen.
137km. ASFALT!!! En nog MOOI asfalt ook!Als we weer bij bebouwing aankomen staan we ineens op een mooie asfalt weg, al snel daarna rijden we de stad Atâr binnen!

Atâr

Mohammed rijd mee met de Rocky om de weg te wijzen, de Isuzu rolt er achteraan ons sleeptouw en wij in onze kleine Suzuki zijn de laatste in de kleine stoet die deze rare stad binnen rijden. Mohammed stuurt de Rocky in steeds kleiner wordende steegjes en als we in het donkerste steegje aankomen stoppen we.161km. Atâr-hotel! Euhm… jongens? Waar zijn we? In een kleine nis in de grote muur brand een klein lampje boven een witte deur en Mohammed verdwijnt met Joris naar binnen om te kijken of er ruimte is in het hotel. Hotel? Waar?
Na 5 minuten komt Joris naar buiten met een onwerkelijke blik in zijn ogen en hij komt niet helemaal lekker uit zijn zinnen, maar we begrijpen dat we kamers hebben en dat het belachelijk mooi moet zijn. Een grote poort net even verder in de steeg gaat open en we kunnen de auto’s daar op een besloten binnenplein parkeren. Het is even zeuren om de Isuzu naar binnen te krijgen, maar als dat is gelukt lopen we weer een andere kleine witte deur door en we staan in het Paradijs.
Een helder verlichte, grote binnenplaats vol met kleurige bloemen, een witte marmeren vloer, witte marmeren zuilen en een serene rust wachten op ons… De gang naar de kamers hangt vol met kroonluchters, er staan luie banken en als we de kamer binnen lopen zien we een badkamer… oh heerlijkheid. Snel nog even een foto maken om bewijs te hebben hoe we er nu uitzien en dan douchen… Dit is het eerste bad dat ik zie sinds Spanje, geen jacuzzi dit keer maar ik geniet volop. Een paar kleine problemen nemen we voor lief: er is geen warm water, er is geen stop en als we de douchekop aan willen zetten moeten we de knop vasthouden anders komt het water toch weer uit de kraan. Tijdens het inzepen merk ik nog wat anders: de waterstraal staat gericht op de muur zodat ik me kan inzepen maar het water loopt het bad niet in. Het verdwijnt simpelweg in de kier tussen het bad en de muur… We zitten op de begane grond dus een probleem zal het niet zijn, aan de kalkaanslag te zien is het al even zo!Dat de TV niet werkt, er geen warm water is, het bed half uit elkaar valt als we onze tassen er op gooien en de matrassen spijkerhard zijn boeit helemaal niets want het mooiste komt nog: Een zittoilet. Zelden heb ik zulke tevreden geluiden uit een badkamer gehoord: Harold zit.
Na een uurtje poedelen en scheren verzamelen we weer en gaan we naar een restaurant dat ons aangeraden wordt. We hebben gewoon gevraagd om het beste restaurant in de stad en dat blijkt een klein Frans restaurantje te zijn, dat gerund wordt door een zeer vriendelijke Française van een jaar of 60 oud. Het is een kleine binnentuin dat half overdekt is met stromatten. Er staan maar een stuk of 5 tafeltjes en er zitten 2 andere groepjes te eten. Heerlijk rustig, vriendelijke bediening en het moet gezegd worden want verder hebben we dit in dit land nog niet gezien: de bediening werkt echt hard! Het eten was werkelijk verrukkelijk, een salade vooraf, het hoofdgerecht een risotto met viskroketjes en als toetje Crêpes met appelcompote. Fabelachtig lekker…
Nu kruip ik in mijn bed en ga terugdenken aan een zeer bijzondere dag waarin ik teveel heb meegemaakt. Of ik stort in slaap, kan ook.

<<Dag 12<< Voorblad Dagboek >>Dag 14>>
Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s